Beeld beschrijven - beschrijving verbeelden
Guus Vreeburg


naar aanleiding van het project ‘Cross Fading Lights’ van Toine Horvers, oktober-november 2006


Drie keer* stond ik op uitnodiging van Toine Horvers op plekken langs de Maas om te beschrijven wat ik van daaruit zag van het licht boven en óm Katendrecht – en drie keer stond ik op het Deliplein op Katendrecht om hoe ánderen dat licht beschreven opnieuw via woorden te verbeelden. Kijken, góed kijken naar wat je kunt zien en dát zo nauwkeurig mogelijk onder woorden brengen, en die woorden per GSM doorgeven aan iemand op het Deliplein, die daar ter plekke alles wat jij zegt luidop hoorbaar maakt – en dat alles steeds één uur lang, en in ‘real time’. Goed kijken. En ook natuurlijk: goed luisteren naar de ander.


In de verte lijkt het een beetje op zo’n verjaardagsspelletje van vroeger, waarbij een rij mensen om de beurt elkaar een woord influisteren – met als lol natuurlijk dat aan het eind van de lijn een héél ander woord klinkt dan er aan het begin in ingesproken was… Hoe langer de rij, hoe groter de snelheid – des te groter natuurlijk de kans op ‘ontsporingen’. En dáár gaat het bij Horvers nou juist níet om. Ook dít werk van Horvers – dat is in andere werken ook vaak zo – daagt ons als observatoren en weergevers uit, (zo) nauwkeurig en objectief (mogelijk) te zijn. Horvers wil dat je ‘zo goed mogelijk’ kijkt, ‘zo goed mogelijk’ beschrijft, ‘zo goed mogelijk’ luistert, en ‘zo goed mogelijk’ luidspreekt. Gelukkig heeft Horvers het over ‘zo goed mogelijk’, en níet over perfect – want dát kan natuurlijk niet. Het blijft menselijk, het blijft ‘te doen’. Horvers wéét dat perfectie in absolute zin niet kan, en accepteert dat ook, en sterker nog: ziet wellicht juist ín die spleet tussen perfectie en ‘zo goed mogelijk’ de mogelijkheid voor kunstprojecten, ánders dan wat bij zuiver wetenschappelijke registratie mogelijk zou zijn.
Drie keer dus stond ik langs de Maas: op 17 oktober bij de dageraad op de hoek Westerkade/Veerhaven – in Zuidelijke richting kijkend; op 24 oktober in de avondschemering op het Charloise Hoofd – in Oostelijke richting kijkend; en op 31 oktober bij Maashaven Oost – in Westelijke richting kijkend, alweer tijdens de avondschemering. En steeds concentreerde ik me tijdens dat kijken op wat Horvers ‘cross fading lights’ noemde – het langzaam in elkaar schuiven van kunstlicht en natuurlijk licht, én andersom uiteraard, en de effecten daarvan op de omgeving, het stadsschap, het ‘rivierschap’. Drie keer dageraad, drie keer schemering – het had ook iets van een ritueel, dat kijken naar het licht.
Kijken dus, ‘zo goed mogelijk’ kijken! Wat is er véél te zien, en wat is het práchtig! Nooit zo gezien, eigenlijk, en nooit zó bekeken. Terwijl het – met uitzondering misschien van het Charloise Hoofd – tóch plekken zijn waar ik met enige regelmaat langs kom. Er lángs. Maar nog nooit, zoals nu, er óp. Wat dat betreft ben ik misschien tóch al méér Rotterdammer geworden dan ik vermoedde. Rotterdammers houden immers, lijkt het, niet zo van het water, van hun rivier, kunnen er nauwelijks genieten. Misschien omdat ze er te lang alleen maar gewérkt hebben, aan en op het water. Er zijn hier ook maar nauwelijks plekken aan de waterkant die uitnodigen om er te gaan zítten, om aan de waterkant te zijn, er te verblijven en er te genieten, in plaats van er alleen maar ‘langs’ te komen – met uitzondering natuurlijk van de vissers, zoals ik op het Charloise Hoofd tegenkwam, maar die hebben enkel belangstelling voor hun dobber… Ik keek drie keer om me heen, van links naar rechts, en van recht vooruit naar boven: een kwart bol als het ware, vól licht, en vol lichteffecten. Opvallend – en dés te meer waar Horvers’ project onderdeel was van ‘Deli Light’, een kunstproject over licht op Katendrecht – dat drie keer Katendrecht zélf een relatief donker gat was in mijn uitzicht, bijna helemaal verscholen als het ligt achter de bomenrijen langs de kaden.

Die ochtend aan de Westerkade – we keken van 07.38 tot 08.38 – is het aanvankelijk nog donker, met allerlei kunstlichten: de lantarens van de Erasmusbrug en de verlichte pyloon ervan, straatverlichting langs de Maashaven en de noordoever van Katendrecht, (nog? ál?) verlichte verdiepingen in het gebouw van het Havenbedrijf en de Montevideo-toren, langzaam schuiven de boordlichten van passerende binnenschepen door mijn beeld, een enkel lichtje is zichtbaar in de woontorens op de Westpunt van Katendrecht en op de kranen langs de Waalhaven – en dat alles weerspiegelt op het water van de rivier. De Westelijke hemel is nog helemaal donker, maar in het Oosten zie ik het al dagen… de rozige gloed laag boven de horizon doet me denken aan Homerus’ “rozevingerige dageraad” en aan Willem de Kooning en zijn ‘Rozy Fingered Dawn at Louse Point’ (1962), dat ik ken uit het Stedelijk in Amsterdam – Willem schilderde het, zei hij, met in zijn herinnering het licht op de Rotterdamse havens waar hij als jongetje had rondgezworven... Die roze gloed omhult langzaam alle gebouwen op de Wilhelminapier – die verdwijnen er bijna in, lossen er in op… Wat is dit práchtig, en wat zonde dat dit íedere dag gebeurt zónder dat je ernaar kijkt – normaal zit ik op dit moment suffig achter een eerste beker koffie… En dan is daar plotseling een vlam… lijkt het: een eerste glimps van de zon, die tetterend dwars door de bandvensters van Las Palmas dendert. Nét was er nog enkel die vage gloed, en nu is er licht, Licht! „In vollem Glanz steiget jetzt / Die Sonne strahlend auf [...] Ein Riese stolz und froh, / Zu rennen seine Bahn.“ – en ik hóór op dit moment de melodie met de tien stijgende tonen van de D-groot toonladder waarmee Joseph Haydn in zijn oratorium ‚Die Schöpfung’ (1796-98) de zonsopkomst verklinkt, inclusief diens stralende trompetten en paukenroffels... De rivier, de Maas ineens schouwtoneel voor een machtig spektakel. Ongelooflijk, hóe snel de zon omhoog stormt. Nu al is ze verdwenen áchter het gebouw van het Havenbedrijf, en zie ik haar zélf niet meer, maar nog wél haar gloed die als een waterval van licht tussen het Havenbedrijf en Montevideo valt; en als ik góed kijk, ‘zo nauwkeurig mogelijk’, zie ik óók hoe het zonlicht dat blijkbaar op de Zuidgevel van het Havenbedrijf valt – dát kan ik níet zien – weerkaatst op de Noordgevel van Montevideo. Die reflectie plonst in de zonlichtende waterval tussen die twee gebouwen door. Terwijl ik dit alles bekijk en zie, probeer ik het zo helder mogelijk en zo clean mogelijk te verwoorden, en door te geven aan mijn spreker op het Deliplein – exuberantie zoals in déze woorden wilde Horvers niet horen. En al die tijd hoor ik hem via mijn GSM aan de andere kant daar alles herhalen wat ik zeg; ik hoop maar dat op die manier de mensen dáár – waar je die zonsopgang helemaal niet hebt kunnen zien – zich een béétje kunnen verbeelden van wat ik gezíen heb.

Die avond, bij het vallen van de schemering, sta ik daar zélf – samen met drie anderen – en hóór ik wat mijn toehoorder van vanochtend nú zélf ziet; luid en helder spreek ik de woorden van zijn beschrijvingen uit. En hoewel de schemering een ander karakter heeft dan de dageraad – minder tetterend, minder spektakel, meer ingetogen – Haydn’s librettist beschrijft de maan als “Mit leisem Gang und sanftem Schimmer / Schleicht der Mond die stille Nacht hindurch“ met heel veel ‘sch’s en zachte klanken, en met de maan als stille sluiper, waar de zon een 100-meter atleet was… – tóch herkén ik veel van wat ik via mijn GSM hóór over ginds. Zijn beschrijvingen mengen zich in mijn hoofd met de herinnering aan het beeld dat ik vanmorgen zag. Terwijl ik afwisselend luister naar mijn zegsman en luidspreek wat ik van hem hoor, hoor ik ook flarden van wat de drie andere sprekers om mij heen gehoord hebben van hún zegslieden op de drie andere punten. Soms zijn we alle vier stil – als we even niets horen; soms spreek ik in m’n eentje, soms iemand anders, maar af en toe met zijn drieën of vieren tegelijk – en dan mengen al die beschrijvingen zich tot een wolk van ‘lichten’ en ‘lampen’, van ‘schijnsels’ en ‘reflecties’, van ‘fel’ en ‘knipperend’, van ‘staalgrijs’ tot ’kitschig oud-roze’, van ‘scherp afgetekend’ of ‘ietwat nevelig’. Terwijl we daar op het plein staan te spreken zijn er ook jochies aan het voetballen, of rijden stoer op hun fietsen tussen ons door. Wat we doen, ontgaat ze – het móet er ook wel raar uitzien, het móet ook wel vreemd klinken, het moet wel bizar voor ze zijn zoals we daar staan: luisterend en sprekend, niet reagerend op onze omgeving, niet reagerend op hén. Eéntje begint het te snappen: hij komt naast me staan, houdt ook quasi een GSM aan z’n oor, en roept dan luidkeels: “Ik zie ’n vrouw met héél grote tieten…” – zou-ie al tien zijn?

De week erná sta ik ’s morgens eerst op het Deliplein en luister naar berichten van het Charloise Hoofd. Ik heb moeite me voor te stellen hoe van daaruit Katendrecht er uitziet. Dat zíe ik pas als ik er aan het eind van de middag zélf ga staan. Even begint het te regenen, dikke droppels uit zware wolken, en je staat in weer en wind, en dat een úúr lang – maar als we éven voor zessen beginnen is het droog. Een geweldig panorama, met links de Parkhaven met de Euromast, pal rechts van me het Zuidelijk ventilatiegebouw van de Maastunnel – lijkt iedere keer wel een kathedraal – en recht vooruit een enorm diep uitzicht stroomopwaarts: voorbij de punt van Katendrecht, voorbij de bebouwing langs Parkkade en Willemskade en daarachter de hoogbouw in het Centrum, achterin de Erasmusbrug, en dáárachter de Willemsbrug, en dáár weer achter… Uitzicht niet als een kwart bol dit keer, maar een halve kegel. De lucht zit vol enorme wolkenpartijen, in allerlei tinten grijs, maar ook met geel-goud-roze partijen, aangestraald door de ondergaande zon in het Westen achter mijn rug; twee uiteinden van een incomplete regenboog – een groeit uit de Fortis-toren op de Noordoever, de andere vanachter de silo’s langs de Maashaven – maken van de stad, ‘mijn stad’ kan ik niet nalaten trots bij zoveel schoonheid te denken, een landschap uit de vroege Romantiek. Niet ‘stad’ maar een ‘landschap’, arcadisch bijna. Geleidelijk aan zijn alle wolken weggeblazen naar het Zuidoosten, en is heel de hemel schoon en lichtblauwig. Het blijft héél lang ‘licht’; héél lang weet ik niet, of kan ik niet goed onderscheiden of wat ik zie op de gevels van de torengebouwen vóór me zonlichtreflectie is, of tóch al licht dat bínnen brandt. En dan, inééns, weet ik het, zíe ik het: het zíjn lampen! Inééns wordt het, nee: ís het donker – de avond is werkelijk ‘gevallen’, binnen vijf minuten was het een feit. Inééns zijn al die lamp-lichten zó dominant tegen de donkere omgeving dat ik ze niet meer scherp kan zien – enkel nog als stralende, out-of-focus sterren. Zijn mijn ogen moe? Ik ben benieuwd of alles wat ik gezien heb en beschreven, op het Deli-plein is overgekomen… Ik heb véél meer gezien dan ik heb kunnen beschrijven. Woorden zijn zo pover, gaan zo traag, zijn zo massief…

Het uitzicht vanaf Maashaven Oost, weer een week later, alweer tijdens de schemering, is veel meer begrensd en nauw omkaderd dan de andere twee. Ik sta onder het metroviaduct: links van me de Maashaven-silo en de ‘Queen of the South’, uiterst rechts het politiebureau aan het begin van Katendrecht, en het zicht recht-uit half geblokkeerd door een vloot binnenvaartschepen. Hoge gebouwen in de verten geven nog enige diepte: de straalzender bij Waalhaven-Zuid, de Euromast, de Provimi-silo’s, Montevideo en Havenbedrijf, en Erasmuspyloon en KPN-gebouw – met daartussendoor, nog verder naar achteren de Nationale Nederlanden naast Centraal. Het waait als een gek, met dreiging van regen, en daarom zijn er onstuimige wolkenluchten die af en toe openbreken – het water in de Maashaven is nu eens nacht-donker met fél-witte schuimkoppen, dan weer meer zilverig, en opeens is er de reflectie van een geel-oranje wolk, hoog boven me in de grauwe lucht. Geleidelijk aan klonteren Maashavensilo en Queen of the South samen tot één tweedimensionaal silhouet zonder nog enige massa; aanvankelijk is díe vorm donkerder dan de omringende lucht, tot het moment dat de straatverlichting aanfloept – dan is het nét andersom. Hetzelfde zie ik gebeuren met Provimi, Montevideo en Havenbedrijf – één silhouet – en pyloon en KPN – één silhouet. De duisternis is een samensmelter. Maar het meest spectaculair is de Euromast. Lange tijd is het felle flitslicht bovenop – hoe klein ook – het meest dominante licht in mijn uitzicht. De toren eronder steekt soms donker af tegen de nog lichtere hemel erachter, maar als die verduistert, is heel die Euromast verdwenen – óp dat flitslicht na; even later is wél weer de mast zelf te zien met z’n karakteristieke kop, maar niet de stalen naald erbovenop – in al zijn ielheid weggevallen tegen het wolkengrijs; dán gaan de floodlights óp de mast aan, en plotseling is die naald er weer, stralend tegen de donkere hemel, en vrij-zwevend in de lucht – de mast eronder is helemaal weggevallen in de avond: majestueus gezicht! in de vochtige atmosfeer is de lichtreclame op de top – fóeilelijk ding, en zo brutaal – gelukkig vervaagd: niet meer dan een wazig groenige gloed, waarin zelfs dat knipperlicht opgelost is.


Drie keer kijken en beschrijven, drie keer luisteren en luid-spreken – drie keer ‘zo nauwkeurig mogelijk’ geconcentreerd op de ‘cross fading lights’. De klinkende resultaten ervan staan op het internet – je kunt de registraties van alles wat op het Deliplein klonk per keer downloaden en thuis beluisteren. Dat levert mooie flarden van tekst op – wolken van woordengeluid. Doordat de stemmen meestal door elkaar heen lopen krijgt Horvers’ ‘zo nauwkeurig mogelijk’ een heel andere klank. Néé, nauwkeurig zijn die resultaten niet – wél heel spannend en evocatief; ben trouwens benieuwd of dat óók zo werkt voor mensen die destijds níet ter plekke zijn geweest.Dit project, met als kern kijken naar, en registreren van licht en lichteffecten is enerzijds een eigentijdse versie van het 19e eeuwse Impressionisme (‘mijn’ zonsopgang boven de Wilhelminapier een pendant van de ‘Impression: Soleil Levant’ die Monet in 1873 zag en schilderde in de haven van Le Havre?). Anderzijds sluit het project aan bij een inmiddels grote reeks van eigentijdse kunst waarbij het erover gaat de alledaagse werkelijkheid te observeren en registreren – niet met als doel (zoals in wetenschap, veiligheidssystemen of ‘reality TV’) die ‘vast’ te leggen, maar juist om ongeziene of onzichtbare elementen uit de werkelijkheid zichtbaar te maken en op die manier omstanders ruimte te geven, en hen zo uit te dagen hun werkelijkheid met andere ogen te zien, en een eigen kijk op werkelijkheid te formuleren. Kille cijferreeksen, cleane beelden, kortom: ‘perfectie’ zijn daarvoor wellicht minder geschikt dan Horvers’ woordenwolken. Luister ernaar, en laat die woorden samenvloeien met eigen herinneringen, eigen beelden. Luister ernaar als was het muziek. Luister naar die woorden, en vergeet dat ze ontstaan zijn uit een ‘zo nauwkeurig mogelijk’, maar neem ze als gegevens, als springplank voor nieuw beeld. Díe ruimte biedt het werk van Horvers – zowel aan ons, omstanders, als aan Horvers zélf.



© Guus Vreeburg / Het Oog, Rotterdam; 061126


zie ook: http://www.guusvreeburg.nl/read/6633?submenu=5234

* helaas kon ik de vierde ‘aflevering’ van Cross Fading Lights op 7 november 2006 niet mee-maken vanwege een al lang tevoren gepland verblijf buitenlands…


related works:
Cross Fading Lights